Ome Toon was een bekend dorpsfiguur. Niemand wist precies hoe oud hij eigenlijk was. Het zou zomaar kunnen dat hij allang met pensioen was, maar voor hetzelfde geld was hij veertig. Er gingen geruchten dat hij ooit had gestudeerd — iets met economie — en zelfs op een accountantskantoor had gewerkt. Maar niemand had levende herinneringen aan een werkende Ome Toon. Hij was er gewoon altijd geweest, als een vast onderdeel van het dorpsgezicht.
Gezondheid interesseerde hem weinig. Sterker nog, hij zorgde slecht voor zichzelf. Hij rookte als een schoorsteen en hij was dronken, net dronken geweest of moest nog dronken worden. Zijn lichaam was totaal uitgewoond. Bij zijn laatste gedwongen ziekenhuisopname van een jaar of vijftien geleden, vanwege een delirium, had de arts hem nog gevraagd of hij iets gebruikte voor de longen, want hij hoestte nogal. “Zware shag,” had hij gezegd. En dat was niet gelogen — want hij rookte twee pakjes per dag.
Het meest bekend was hij van zijn houten poot. Die was niet ontstaan door een ongeluk of een heldendaad, maar gewoon door een plekkie op zijn scheenbeen dat maar niet overging. Een ontstoken haarzakje of zo. Je kunt daar natuurlijk mee naar de dokter gaan, maar Ome Toon vond dat overdreven. “Even aankijken,” zei hij. Tweeënhalf jaar lang heeft hij het aangekeken. Toen hij niet meer kon lopen en stierf van de koorts, werd het een ritje met de ambulance naar de eerste hulp. Het mocht niet meer helpen, hij was te laat: zijn onderbeen was niet meer te redden. Gewoon eraf gerot.
Je kunt tegenwoordig prachtige protheses krijgen. Maar ja, Toon had geen beste relatie met de verzekeraar. Het had te maken met onregelmatige premiebetalingen of zo. Het werd de goedkoopste variant: een houten poot.
De gemeente had voor een woning gezorgd. Een woning met een houten schuurtje. Zijn kot noemde hij dat. Zijn eigen ‘man cave’ waar hij in zijn eentje te buiten ging aan zijn rook- en drankverslaving. Op een noodlottige avond ging het helemaal mis. Hij had zich helemaal klem gezopen, was in slaap gevallen en had met zijn peuk de hele schuur in de hens gezet.
Toen hij tussen de brandweerlieden en nieuwsgierige dorpsbewoners bij zijn positieven kwam, kwam hij tot de ontdekking dat het lot hem wel erg gunstig gezind was. De hele schuur waar hij in had gezeten was platgebrand. Maar hij mankeerde zelf niets, behalve dat zijn houten poot tot bijna aan zijn klokhuis was afgebrand. O ja, hij had best wat rook binnengekregen, maar daar was hij als zware roker aan gewend. Dat deerde hem niet.
In de brand, uit de brand.
Tussen de dorpsgenoten stond Truus — de weduwe van de bakker. Ook zij liep op een houten poot. Rechts, in haar geval. Over een match gesproken.
Truus had een groot hart en zag wel wat in Ome Toon. Een opknappertje, vond ze. Maar, een opknappertje met mogelijkheden, dat zeker. Gewoon goed eten, dacht ze, en dan kwam het vanzelf goed. De liefde van de man gaat tenslotte door de maag. Dat wist ze nog goed uit haar vorige relatie. Toen Toon haar in de ogen keek, stond hij helemaal in de fik.
In een fractie van een seconde had hij de ultieme match van zijn leven gevonden. Ook een houten poot, ook een rot leven gehad en … ze kon lekker koken! De eerste avond kwam ze een pannetje eten brengen en is nooit meer weggegaan.
Vanaf het moment dat ze bij hem introk, zag je Ome Toon helemaal opknappen. Ze hield zijn asbakken schoon, gaf hem soep met extra groenten, en op een zeker moment heeft ze hem zelfs zover gekregen dat zijn gebit gesaneerd werd. Hij kneep hem als een oude dief voor de tandarts, maar ja, hij had nu een vrouw, en dan moet je wel eens vaker iets doen wat je niet leuk vindt. Hij moet echt een paardengebit hebben gehad, want de schade bleek beperkt te zijn tot een vulling hier en daar en een ondergebit. Dat kwam goed uit, want zij had een bovengebit. Nu konden ze samen pinda’s eten op de bank! Ook Truus was er flink op vooruit gegaan. Je kon niet zeggen dat hij niet rookte of dronk, maar hij sloeg in ieder geval niet! En dat had ze haar hele leven nog niet meegemaakt.
Harmonie in alles
En ook gingen ze steeds meer op elkaar lijken. Zij had haar hele leven al flink last van overgewicht gehad en Toon kreeg er ook last van. In een klein huis hoeft dat niet negatief te zijn. Je staat wat vaker in de weg en je moet wat vaker om de ander heen lopen, maar je komt zo ook dichter tot elkaar.
Ze deelden alles samen. Tot de sokken toe. Toon de rechter en zij de linker. Urenlang konden ze gezellig naast elkaar zitten zonder iets te zeggen en als ze samen in bed lagen, stonden hun twee houten poten als een keurig setje naast elkaar. Alleen de kunstgebitten niet, die stonden ieder in een eigen glaasje. Wel naast elkaar, maar niet in hetzelfde glas, want dat vonden ze allebei vies.